En het geschiedde, dat een van Zijn discipelen, toen Hij ophield tot Hem zeide: Here, leer ons bidden.

Lezen: Jeremia 32:16-27

16 Toen bad ik tot de HERE, nadat ik de koopbrief aan Baruch, de zoon van Neria, gegeven had: 17 Ach, Here HERE, zie, Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm; niets zou te wonderlijk zijn voor U, 18 die aan duizenden goedertierenheid bewijst en de ongerechtigheid der vaderen in de boezem van hun kinderen na hen vergeldt, o grote, sterke God, wiens naam is HERE der heerscharen, 19 groot van raad en machtig van daad, wiens ogen open zijn over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen; 20 die tekenen en wonderen gedaan hebt in het land Egypte tot op deze dag, zowel in Israël als onder de mensen, en Uzelf een naam hebt gemaakt, gelijk heden blijkt; 21 die uw volk Israël uit het land Egypte geleid hebt door tekenen en wonderen, met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking; 22 en hun dit land gegeven hebt, waarvan Gij aan hun vaderen gezworen hadt het hun te zullen geven, een land, overvloeiende van melk en honig; 23 maar toen zij gekomen waren en het in bezit genomen hadden, hoorden zij niet naar uw stem en wandelden niet naar uw wet; zij deden niets van alles wat Gij hun geboden hadt te doen; daarom hebt Gij al deze rampspoed over hen gebracht. 24 Zie, de wallen zijn tot aan de stad gekomen om die in te nemen, en de stad is gegeven in de macht van de Chaldeeën die tegen haar strijden, door het zwaard, de honger en de pest; ja, wat Gij gesproken hebt, is geschied; en zie, Gij aanschouwt het. 25 Toch hebt Gij zelf tot mij gezegd, Here HERE: Koop u de akker voor de prijs en laat het door getuigen bekrachtigen, – terwijl de stad in de macht der Chaldeeën is gegeven! 26 Toen kwam het woord des HEREN tot Jeremia: 27 Zie, Ik, de HERE, ben de God van al wat leeft; zou voor Mij iets te wonderlijk zijn?

Uitleg

We kunnen God niet genoeg danken dat Hij in Zijn wijsheid ons zoveel gebeden in de Bijbel heeft gegeven van mannen die Hem echt kenden.

Ook hier lezen wij weer zo’n machtig gebed, een gebed naar de Geest van God. Jeremia wist dat er zonder aanbidding geen echte gebedsgemeenschap met God kan zijn. „God troont op de lofzangen van Israël”(Psalm 22:4).

Bijna ieder gebed dat in de Bijbel vermeld staat, begint dan ook met een aanbidding van God. Laten wij ervan leren en als wij bidden daarom ook beginnen met God groot te maken.

En hoe kunnen we God meer aanbidden dan door al het heerlijke te noemen wat wij van Hem weten vanuit de Heilsgeschiedenis. Dat deed Jeremia ook.

Bijna heel het gebed is gewijd aan het noemen van Gods grootheid. Waarom is het toch zo goed om als wij bidden met echte aanbidding te beginnen?

Wanneer wij tot God gaan met ons hele hart, dan richten wij ons niet op een onbekende, onbestemde godheid, maar tot de levende en waarachtige God.

En wanneer wij Zijn grote daden weer duidelijk voor ogen hebben, dan verdwijnt al het onbestemde dat er nog zou kunnen zijn. Hij wordt in onze aanbidding steeds groter en grootser en wij geringer en afhankelijker. Er komt dan een grote blijdschap en veel vertrouwen. En God heeft beloofd dat als ons hart volkomen naar Hem uitgaat, Hij ons krachtig zal bijstaan. Het is echt de moeite waard om allereerst te vragen: „Here, leer ons bidden”. Want wanneer wij in deze gezindheid leren bidden, belooft Jezus ons: „Bidt en u zal gegeven worden”(Matt.7:7).