Goed is het, in stilheid te wachten op het heil des Heren.
Lezen: Ezra 9:1-7
1 Toen dit gebeurd was, kwamen de oversten tot mij en zeiden: Het volk Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afgezonderd gehouden van de volken der landen, wat hun gruwelen betreft: van de Kanaänieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten. 2 Want zij hebben uit hun dochters vrouwen genomen voor zich en hun zonen, waardoor het heilige zaad zich vermengd heeft met de volken der landen; ja, de oversten en de leiders zijn in deze trouwbreuk voorgegaan. 3 Toen ik dit vernam, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel, trok de haren uit mijn hoofd en uit mijn baard, en zat verbijsterd neer; 4 en tot mij kwamen samen allen die beefden voor de woorden van de God van Israël, wegens de trouwbreuk der ballingen, maar ik bleef verbijsterd neerzitten tot het avondoffer. 5 Tijdens het avondoffer echter stond ik op uit mijn verootmoediging, en met gescheurd kleed en gescheurde mantel knielde ik, breidde mijn handen uit tot de HERE, mijn God, 6 en zeide: Mijn God, Ik schaam mij en durf mijn ogen niet tot U opslaan, o mijn God, want onze ongerechtigheden zijn ons boven het hoofd gewassen en onze schuld is gestegen tot de hemel. 7 Van de dagen onzer vaderen af tot op deze dag toe zijn wij in grote schuld en om onze ongerechtigheden zijn wij overgeleverd, wij, onze koningen, onze priesters, in de macht van de koningen der landen, aan het zwaard, aan gevangenschap, aan plundering, aan openlijke schande, zoals nu.
Uitleg
Wat een ongelofelijk wonder was er gebeurd, lezen we in het eerste hoofdstuk van Ezra: de Perzische koning Kores gaf de Joodse ballingen toestemming om naar hun land terug te keren en de Tempel te herbouwen!
Maar het duurde niet lang of de verwondering over deze Goddelijke uitredding ebde weg. Al gauw bleek, dat het Woord van God geen gezag meer had over het dagelijks leven van de Israëlieten: Zij en hun kinderen verzwagerden zich met de bewoners van het land, terwijl God hun dit uitdrukkelijk verboden had! (Deut.7:3,4)
In het bijbelgedeelte van vandaag lezen we hoe de geleerde priester Ezra reageert op de zonde, de ongehoorzaamheid, van het uit de ballingschap teruggekeerde volk: “Toen ik dit vernam, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel, trok de haren uit mijn hoofd en uit mijn baard, en zat verbijsterd neer”(:3).
Van de christenen, als wedergeboren mensen, staat geschreven: Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk [Gode] ten eigendom (1 Pet. 2:9).
Wat zou het een zegen zijn als het priesterhart in ons wakker zou worden en we gebeden tot God zouden opzenden ten behoeve van de zo verwereldlijkte Gemeente van Christus, zoals Daniël deed en ook hier de priester Ezra: “Van de dagen onzer vaderen af tot op deze dag toe zijn wij in grote schuld en om onze ongerechtigheden zijn wij overgeleverd, wij, onze koningen, onze priesters” (:7). Dan gaan we de betekenis van het woord ‘stilheid’ in onze dagtekst, van de profeet Jeremia ook beter begrijpen. Dan gaan we verstaan, hoe hij temidden van de puinhopen van Jeruzalem, ‘verbijsterd’ uitzag naar de verlossing waarmee God ook ons priesterlijk gebed, voor allen om ons heen, verhoren wil.
Christengemeente de Brug
chr.debrug@debrugmaasmechelen.be
Ringlaan 410
Voorgangers
Jean & Godelieve Houben
Tel.: 089 - 76 66 76
2 Kronieken 15:7
Gij dan, weest sterk en laten uw handen niet verslappen, want uw werk zal beloond worden.